De eerste paprikaplanten gaan er weer in. Het is nu de vraag welk spuitschema en welke inzetstrategie we gaan hanteren. Vaak is dit al besproken met de begeleider, maar omdat ieder bedrijf te maken heeft met andere omstandigheden vanuit de vorige teelt (tomatenbronsvlekken virus, Nezara, trips, meeldauw, luis, rups, …) zal de aanpak per teler verschillen. Ervan uitgaand dat alles goed schoongespoten is, hangen we toch vangplaten om de eerste plaaginsecten te kunnen signaleren. Wanneer er het jaar daarvoor veel meeldauw is geweest, beginnen we al met zwavelen zodra er opgestookt wordt.
De meeste telers zullen beginnen met het spuitschema dat van tevoren besproken is met de Biobest adviseur. Bij signalering van een plaag waar niet op gerekend is? passen we natuurlijk het schema aan. De eerste bespuitingen zijn gebaseerd op een middel van de werkzame stof abamectine, aangevuld met middelen tegen luizen, rupsen en wantsen.
Het is belangrijk om met je Biobest adviseur de toepassingstechnieken te bespreken en ook de omstandigheden waaronder de middelen worden toegepast. Hier kunnen weleens verrassende conclusies worden getrokken die bepalend kunnen zijn voor een goede start van de teelt.
Daarna kunnen we de roofmijten op het juiste moment uitzetten zodat ze zich goed in het gewas ontwikkelen.
Welke roofmijtsoort kiezen? Dat verschilt per bedrijf. De oude vertrouwde N. cucumeris heeft nog steeds haar toegevoegde waarde, zeker in combinatie met I. degenerans. Met deze 2 soorten roofmijten heb je al vroeg een populatie roofmijten die de trips-larven aanpakken. En als I. degenerans opgebouwd is in het gewas is er een goede aanpak van diverse andere plagen. A. swirskii wordt nog steeds gebruikt en is ook een goede roofmijt om larven van trips aan te pakken. Deze roofmijtsoort heeft wel de reputatie ook de spintroofmijt Phytoseiulus en galmuggen in de weg te zitten en is daarom niet bij ieder bedrijf geliefd, zeker niet als men altijd spint- of luisproblemen kent. T. montdorensisi is vergeleken met de andere roofmijten een nieuwkomer, maar zeker geen verkeerde. Deze roofmijt is goed in staat om meerdere plagen aan te pakken en zit ook lager in het gewas. Bij hete zomers kruipen de meeste roofmijtsoorten lager in het gewas weg, met de uitzondering van I. degenerans die vaak overal in het gewas nog te vinden is, ook bovenin.
Omdat we de roofmijtsoorten A. swirskii, T. montdorensis en I. degenerans uitstekend kunnen bijvoeren met Nutrimite™, zijn we in staat om al voor de bloei deze roofmijten te introduceren. N. cucumeris zal van het bijvoeren ook profiteren. Dit is noodzakelijk om een zo groot mogelijke populatie roofmijten op te bouwen. Hierdoor zal er voldoende roofmijt zijn om trips-eieren en jonge larven op te eten wanneer een tweede golf trips in het gewas komt. Hierdoor kan de trips niet meer door ontwikkelen en zijn we minder afhankelijk van de roofwants Orius die meer tijd nodig heeft om zich goed te vestigen. Dit is ook belangrijk in onze strijd tegen de schadelijke wants Nezara. Alles wat we doen tegen Nezara, werkt ook negatief tegen de roofwantsen Orius en Macrolophus.
Kort samengevat: Zorg ervoor dat de omstandigheden ideaal zijn voor het ontwikkelen van de roofmijten.
Comments